DEmDEm
[Verse 1]
DEm
De schipper weet,
DEm
Hoe oud ik word,
DEm
Ik weet hoe oud,
DEm
De schippers zijn,
DEm
Men speelt het spel,
DEm
En niemand moet,
DEm
Want niemand wil,
DEm
De oudste zijn.
[Verse 2]
DEm
In ons bestaan,
D/F#G
Zelfs zomers lang,
D/F#Em
Doen handen pijn,
DEm
Zijn ogen bang,
DEm
De sluiswacht leeft,
DEm
Meestal niet lang.
[Verse 3]
DEm
De schipper haat,
DEm
Sinds lang mijn smoel,
DEm
Vergeet mijn naam,
DEm
Spuwt zijn venijn,
DEm
Half tovenaar,
DEm
Bereik ik mijn doel,
DEm
En ik vervloek,
DEm
Zij die dronken zijn.
[Verse 4]
DEm
In mijn bestaan,
D/F#G
Duurt de herfst te lang,
D/F#Em
En smaakt mijn wijn,
DEm
Al even wrang,
DEm
De sluiswacht leeft,
DEm
Meestal niet lang.
[Interlude]
DEmDEm
[Verse 5]
DEm
Een kind verlaten,
DEm
In haar mand,
DEm
Vraagt zich niet af,
DEm
Hoe kinderen zijn.
DEm
Haar moeder weent,
DEm
De tijd verlamt,
DEm
Diegene die,
DEm
Te ver wil zijn.
[Verse 6]
DEm
In ons bestaan,
D/F#G
Al winters lang,
D/F#Em
Verdringt de vader,
DEm
Zonder angst,
DEm
De sluiswacht leeft,
DEm
Meestal niet lang.
[Interlude]
DEmDEmDEm
[Verse 7]
DEm
De lente brengt,
DEm
De schippersvrouw,
DEm
Vanop hun aken,
DEm
Lachen zij.
DEm
De schipper zijn,
DEm
Zij nimmer trouw,
DEm
Met hen is dat,
DEm
Een ziel verdwijnt,
[Verse 8]
DEm
In mijn bestaan,
D/F#G
Is de lente lang,
D/F#Em
Is’t naar de dood,
DEm
Dat ik verlang.
DEm
De sluiswacht leeft,
DEm
Meestal niet lang.
[Outro]
DEm
De sluiswacht leeft,
DEm
Meestal niet lang.
DEm
Meestal niet lang.
DEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDEmDDEmDEmDEmDEm